Herdenkingsmonument

Dat een leuk uitstapje van het comité L’Amicale des Pensionnés Socialistes de Grace-Beleur (thans Grace-Hollogne) zou eindigen in een immens drama, had niemand kunnen denken. In colonne rijden 7 autobussen naar Maastricht, vanuit daar wordt er een champignonkwekerij bezocht. Vervolgens gaat de tocht verder naar “Klant’s Zoo” toen gelegen aan de kop van de Cauberg.

Klant’s Zoo CaubergOmdat de dierentuin al dicht is vertrekt de stoet weer, om door te rijden naar Moresnet. Als laatste vertrekt bus 31 die werd gereden door Roger Mils, voor wie dit zijn eerste klus is bij busmaatschappij La Wallonie. Al snel kwam hij erachter dat de remmen niet meer werkten, ook terugschakelen om zo de snelheid te verminderen lukt niet. De bus klapt eerst tegen het monument, ter herdenking van het feit dat Valkenburg 50 jaar herenigd was met Nederland, op het Grendelplein om vervolgens tegen het voormalige restaurant Het Hapje tot stilstand te komen. De gevolgen waren verschrikkelijk; 12 doden, onder wie 3 kinderen, 15 zwaar gewonden, waarvan er nog 6 later overleden. Ook 1 Valkenburger, Armand Vijgen, werd door de bus geschept en overleed ter plekke. Saignant detail; de enige die ongedeerd uit de bus komt is de chauffeur.

Busongeluk CaubergKapotte bus Cauberg

De inzittenden van de andere bussen hadden niets van het ongeluk gemerkt. Pas toen zij terug waren in Grace-Berleur hoorden zij het vreselijke nieuws. Vrijwel elk gezin in het dorp verloor een familielid of kennis. Sommige families wel 2 of 3. In 1956 vonden de rechtszaken over het ongeval plaats. Er stonden 4 personen terecht, de chauffeur, de garage-chef en 2 directeuren van de busonderneming. Een expert verklaarde, volgens een verslag in de Maasbode van 11-2-1956:

''De autobus had niet mogen worden gebruikt. De banden waren tot op de draad versleten, het stuurwiel was afkomstig van een kleine auto, het was aan de stang van de bus gelast, de hand-, en voetremmen werkten niet.” Uiteindelijk werden 3 van de aangeklaagden vrijgesproken, de chef-monteur werd veroordeeld tot anderhalf jaar detentie. Later worden in hoger beroep deze vonnissen herroepen; De chauffeur werd veroordeeld tot 2 maanden voorwaardelijk, de bedrijfsleider werd veroordeeld tot 8 maanden voorwaardelijk en een boete van 6000 francs. De directeur van de busonderneming werd veroordeeld tot 8 maanden voorwaardelijk en een boete van 2000 francs. De garage-chef zag zijn straf teruggebracht van 18 naar 12 maanden, maar hij kreeg er een boete van 2000 francs bij. Een jaar na het ongeluk wordt op initiatief van “de om het Grendelplein woonachtige jongeren” een gedenkplaat met de namen van de overledenen geplaatst. Wie daarna het monument met het kruis geplaatst heeft, noch wie het gemaakt heeft is bekend.

Herdenkingsmonument Cauberg
Anno 2023 was dit monument dusdanig in verval geraakt dat een burgerinitiatief opgestart werd om dit te vervangen door het huidige. Het is gemaakt door dhr. Ahmad Abdo, houtbewerker uit Syrië, die in Nederland een nieuw vaderland vond. De naamplaat is gerestaureerd door mevr. Lyn Forrester, geboren in Wales en sinds een aantal jaren, samen met haar man, woonachtig in Valkenburg. Op de plaquette is een stuurwiel afgebeeld met daarin een hand die een zandloper vasthoudt; daaronder de bochtige weg van de Cauberg naar beneden.

‘Ut waor ‘n bus met Belzje höb iech gehuèrd’
Peter Pluymen

29 september 1954

Ik ben zes dagen daarvoor vier jaar geworden. Sinds een aantal weken zit ik op de kleuterschool; nu groep 1 van het basisonderwijs, toen in Valkenburg ‘de bewaarsjoal van de zuustersj’ aan de Bogaardlaan. 29 september 1954 is een woensdag. Dat wil zeggen: ’s middags geen school. Mijn moeder - Anneke Lennards - heeft besloten om, na het middageten, met haar kinderen naar het kerkhof aan de Cauberg te gaan. Dat bestaat dan uit wat nu ‘ ‘t ouw gedeilte’ heet. Veel van mama’s voorouders van vaderskant liggen daar begraven. Mijn moeder vertelt over haar vroeg overleden vader, over de gestorven ‘nonkes en tantes’, ze maakt de zerken schoon en verzorgt de plantjes op de graven. Extra aandacht is er voor de ‘mini-graven’ op ‘ ‘t kingerkèrkhof’, meteen vooraan rechts op de Valkenburgse dodenakker. Ook daar ligt familie, zij het van een zeer prille versie.

Het is rond half vier in de middag, als we het kerkhof door het grote toegangshek aan de Cauberg verlaten. Mijn oudere broer Jan wil de weg oversteken. Normaal gesproken is dat in die tijd geen probleem. Autoverkeer is zeldzaam. Maar net op dat moment scheurt een autobus met een razende vaart de Cauberg af. Mijn moeder weet mijn broertje net op tijd op de stoep te trekken en redt daarmee zijn leven. Een aantal seconden later volgt een keiharde, allesdoordringende knal alsof een aantal bommen tegelijk afgaat. Ik begrijp niet wat er aan de hand is, maar ik zie mijn moeder stijf verschrikt naar het Grendelplein kijken. Dan draagt zij ons - haar kinderen - op elkaars hand vast te houden en de weg over te steken. We bellen aan bij de familie America. ‘Of we binnen mogen komen en of ze haar man kan bellen’, vraagt mijn moeder. ‘Natuurlijk Anneke’, zegt mevrouw America die - net als mijn moeder - niet is ontgaan dat enige ogenblikken daarvoor iets vreselijks gebeurd moet zijn. Dat vreselijke wordt nadrukkelijk tegenover ons kinderen verzwegen. Maar ook al op zeer jonge leeftijd schijn je haarfijn aan te kunnen voelen - vooral vanwege dat wat door volwassenen niét wordt uitgesproken - dat er iets afschuwelijks aan de hand is.

Aan het raam aan de voorkant van het huis zit zoon Guus. Hij kijkt voortdurend naar de voet van de Cauberg en rapporteert met korte tussenpozen wat hij ziet. Ik kan me van zijn commentaar niets meer herinneren, maar ik neem vooral waar dat wat hij zegt mijn moeder steeds onrustiger maakt. Daar komt nog bij dat het lang duurt voordat zij telefonisch contact krijgt met mijn vader. Die werkt op dat moment als boekhouder bij bierbrouwerij De Leeuw aan het einde van de Plenkertstraat. Het paniekerige van mijn moeder ontgaat me blijkbaar niet en bezorgt me - en dat herinner ik me nog heel erg goed - een ontzettend bang en onveilig gevoel.

Het duurt dus even voordat vader Pluymen eindelijk arriveert. Mevrouw America wordt bedankt voor haar gastvrijheid, we gaan met papa en mama op weg naar huis en dalen de Cauberg aan - vanaf boven gezien - de linkerkant af. Daar waar deze overgaat in het Grendelplein staat een politieagent op de weg. Daarachter - rijen dik - toekijkende mensen. Als we aan de ingang van de Gemeentegrot voorbij zijn, krijgen we van mama het commando: ‘Op de sjtoep blieve en nao links kieke!’ Dat moet je tegen een (ook toen al) nogal nieuwsgierig kind als ik niet zeggen.

Op de hoogte van rookartikelen- en levensmiddelenwinkel J. Schins staan geen toeschouwers en is er zicht op het hele plein. Ik zie een totaal beschadigde autobus die in de volle lengte tegen eethuis ’t Hapje staat. Zeker weten doe ik het niet meer, maar ik meen me te herinneren dat ik daarvoor - op de straat - witte lakens met ‘iets eronder’ zie liggen. Wat ik wel en haarscherp kan terughalen, is dat vlak voor mij - door twee in het wit geklede mensen - de achterklep van een vrachtauto-achtige bestelbus wordt geopend. Ik kan erin kijken en zie twee zilverkleurige, boven elkaar geplaatste metalen bakken die naar buiten worden getrokken. Dan hoor ik weer de stem van mijn moeder: ‘Neet kieke en doorloupe!’. Jaren later, nadat ik ‘dit filmpje’ van enkele seconden talloze keren in gedachten heb teruggedraaid, realiseer ik me dat ik naar lijkenvervoer heb gekeken. Zwaar gehavende doden vervoer je niet op een brancard in een ziekenauto. Daar komt ander materiaal aan te pas dat je - vanwege de staat van de lichamen - goed moet kunnen reinigen en zo nodig afspuiten.

Nog een aantal jaren later spreek ik met een ooggetuige, Gé van Kempen. Gé - een goede vriend van mijn vader - is in die tijd de uitbater van Hotel Limburgia, gelegen in de oksel van de Daalhemerweg en de Cauberg. De ramp speelt zich letterlijk voor zijn voordeur af. Nadat Gé de knal hoort, veroorzaakt doordat de bus het monument op het Grendelplein raakt, loopt hij naar buiten om te kijken wat er aan de hand kan zijn. Hij is een van de eersten die waarneemt wat zich heeft voltrokken. De bus is - door het schampen van het monument - opengereten en een aantal passagiers is naar buiten geslingerd. Sommigen van hen zijn op slag dood. Anderen liggen, verspreid over het plein en kermend van de pijn, te sterven. ‘Ik wist niet wat ik zag’, vertelt Gé, ‘Zoiets verschrikkelijks had en heb ik in mijn leven nooit meegemaakt.’ Er in detail over praten lukt hem niet. Hij laat mij foto’s zien. Ze hebben een prominente plek aan de muur naast de bar in de lounge van zijn hotel. Het zijn de beelden die destijds in de kranten zijn verschenen. De foto’s zijn gemaakt nadat de doden en de zwaargewonden zijn afgevoerd. Alleen de materiële schade is zichtbaar. Visualisaties van de momenten daarvoor bestaan alleen in de hoofden van de allereerste getuigen, waaronder Gé van Kempen en andere Valkenburgers. En ze worden doorverteld en gaan - zo lang als het duurt - behoren tot de oral history van de gemeenschap.

Twee van die verhalen uit die tijd zijn mij - als ‘krootsj’ van toen - bijgebleven. Mijn moeder brengt ze mee ‘van horen’, vertelt ze tegen mijn vader en haar moeder die bij ons inwoont en ik vang ze als kind van vier op. Op de een of andere manier hebben ze diepe indruk op me gemaakt.

Het eerste is dat over apotheker Starmans. Zijn farmacie - een prachtig monumentaal pand - is in die tijd gesitueerd in het midden van de Grote Straat. Op het moment dat hij hoort van het ongeluk, zoekt hij alle in huis beschikbare wasmanden bij elkaar en stouwt deze vol met verbandmiddelen en ander EHBO-spul. Daarna rent hij - de waskorven achter zich aansleurend - de Grote Straat en de Muntstraat omhoog, naar het Grendelplein. Of zijn spullen - gezien de toestand van de slachtoffers - nog iets hebben kunnen uitrichten, blijft natuurlijk een vraag. Maar mijn moeder vindt de heer Starmans een held.

Die status bedeeld ze ook toe aan de parochiepriesters, het bedienend personeel van de Nicolaas en Barbarakerk, op dat moment de enige parochie in Valkenburg. ‘Wie keplaon Gijskes en de andere geiselekke van ’t óngelök hoorte, spowde ze ziech dalek nao de kèrk om dao de lètste sakkermente op te hole. En daonao metein door nao ’t Grendelpleij um die erm luuj te bedeene.’ Ik hoor het mijn moeder nog uitspreken. Haar (groot) respect voor de katholieke clerus is op dat moment nog volledig in tact. Dat geldt ook voor de godsvrucht van haar moeder/mijn oma die haar vroomheid overigens haar leven lang overeind houdt. Wanneer we op de dag van het ongeluk - totaal van de leg af - thuiskomen, zegt mijn grootmoeder: ‘Ut waor ‘n bus met Belzje höb iech gehuèrd. Laot oes mer ’n vaderónzer en ’n weesgegroet veur hun bae.’

Monument commémoratif

Personne n'aurait pu imaginer qu'une amusante excursion du comité L'Amicale des Pensionnés Socialistes de Grace-Beleur (aujourd'hui Grace-Hollogne) se terminerait par un immense drame. 7 bus circulent en convoi jusqu'à Maastricht, de là une champignonnière est visitée. La visite se poursuit ensuite jusqu'au “ Klant’s Zoo “, alors situé à la tête du Cauberg.

Klant’s Zoo étais déjà fermé, le cortège repart pour se diriger vers Moresnet. Finalement, le bus 31 part, conduit par Roger Mils, pour qui c'est son premier emploi à la compagnie de bus “La Wallonie”. Il a vite découvert que les freins ne fonctionnaient plus et qu’il était même impossible de rétrograder pour réduire la vitesse. Le bus percute d'abord le monument commémorant la réunification de Valkenburg avec les Pays-Bas pendant 50 ans, sur la Grendelplein, puis s'arrête devant l'ancien restaurant “Het Hapje”. Les conséquences furent terribles ; 12 morts dont 3 enfants, 15 blessés graves dont 6 décédés plus tard. Seulement un résident de Valkenburg, Armand Vijgen, a également été heurté par le bus et est décédé sur le coup. Détail saisissant ; le seul qui sort indemne du bus est le chauffeur.

Les occupants des autres bus n'ont pas remarqué l'accident. Ce n'est qu'à leur retour à Grace-Berleur qu'ils apprirent la terrible nouvelle. Presque toutes les familles du village ont perdu un parent ou une connaissance. Certaines familles en avaient jusqu'à 2 ou 3 mortes. En 1956, les procès suite à l'accident eurent lieu. Quatre personnes étaient jugées : le chauffeur, le gérant du garage et deux directeurs de la compagnie de bus. Un expert a déclaré, selon un rapport du “Maasbode” du 11-2-1956:

« Le bus n'aurait pas dû être utilisé. Les pneus étaient usés jusqu’aux os, le volant provenait d’une petite voiture, il était soudé au guidon du bus, les freins à main et à pied ne fonctionnaient pas. Finalement, 3 des accusés ont été acquittés, le chef mécanicien a été condamné à un an et demi de détention. Ces condamnations ont ensuite été révoquées en appel ; Le conducteur a été condamné à 2 mois de mise à l'épreuve, le gérant a été condamné à 8 mois de mise à l'épreuve et à 6 000 francs d'amende. Le directeur de la compagnie de bus a été condamné à 8 mois de mise à l'épreuve et à 2 000 francs d'amende. Le gérant du garage a vu sa peine réduite de 18 à 12 mois, mais il a également été condamné à une amende de 2 000 francs. Un an après l'accident, une plaque commémorative avec les noms des défunts est posée à l'initiative des « jeunes vivant autour de la Grendelplein ». On ne sait pas qui a ensuite placé le monument avec la croix, ni qui l'a réalisé.